‘Dag mevrouw.’
‘Dag meneer.’
‘ U komt mij bekend voor. Ik zie dat u in goed gezelschap verkeert.’
‘Ja dit zijn mijn kinderen.’
‘Wat een prachtige blauwe ogen ... Ja ik heb ook van die blauwe kijkers. Mijn vrouw verdronk vroeger altijd in mijn ogen.’
Haar stem klinkt schor als zij zegt; ‘nog steeds hoor lieverd.’