De wandelschoenen staan met versleten zolen in een kast. Tijdens het uitruimen van het berghok komt hij ze tegen. Hij streelt de schoenen en denkt aan de bergwandelingen in de Alpen. ‘Je hebt mij over de bergtoppen geholpen en hebt een beter lot verdiend. Hup, naar de schoenlapper.’
Het is lente, een nieuw begin.
Ik kijk je aan, lach... al valt er niets te lachen. Je zwijgt, al valt er genoeg te zeggen. Je eens zo mooie haar, tot over je schouders... Hand in hand zouden wij samen oud worden... Nu liggen...