Mijn oog hangt op half zeven,
een hardnekkige tumor stond mij naar het leven.
Nu ben ik ziende blind, een kind.
“Maar kinderen zullen de hemel bevolken.” schreeuw ik uit. Jeroesjalajim houdt zijn poorten angstvallig gesloten.
De klaagmuur siddert op zijn grondvesten:
opgetrokken uit steen en been, hebben wij minder dan niets gemeen.