Opnieuw zit ik alleen op ons vertrouwde bankje. De tuin voor me is een Dickensiaanse prentenkaart uit een andere eeuw. Ik duw tegen de oude schommel en even is de lucht gevuld met de echo van een lach. En dan droom ik, van zomer, van helderblauwe hemels en van kronkelige paden die nergens toe leiden.