Ik ben een mengelmoesje. Als kind probeerde ik mezelf in beeld te brengen met behulp van breuken: zoveel delen westers van moederskant, zoveel delen Surinaams van vaderskant en dat werd dan weer onderverdeeld in westers, Afrikaans en zelfs een drupje Chinees. Dat drupje Chinees bleef het grootste deel van mijn leven onderbelicht, maar was voor mij toch altijd bijzonder.
Toen ik 7 jaar was, reisde onze familie naar Suriname, waar ik voor het eerst mijn grootouders ontmoette. Mijn Surinaamse oma was half Chinees, wat eigenlijk alleen te zien was aan haar ogen. Verder zag ze er uit als een Creoolse.
Dat Chinese deel van mijn oma, zei me destijds niet veel. Degene die mijn interesse in mijn Chinese afkomst wekte, was in feite geen bloedverwant, maar de stiefvader van mijn vader. Hij was ooit als arbeidsmigrant naar Suriname gekomen en daar uiteindelijk gebleven.
In het begin logeerden we bij mijn grootouders. Ik was nogal verlegen. Dus toen we de eerste avond naar bed moesten, riep ik veilig vanaf de trap ‘welterusten' naar mijn oma, die me vriendelijk welterusten toewenste. Maar hoe hard ik ook naar mijn opa riep, er kwam geen antwoord.
Toen bleek dat de goede man geen woord Nederlands verstond. Hij sprak wel Surinaams en natuurlijk Chinees. Mijn vader vertelde hoe ik in het Surinaams ‘welterusten' moest zeggen. ‘Sriebie swietie' dat had ik wel eens eerder gehoord, maar dat ik hem Tjakoen moest noemen, vond ik raar! Ik dacht dat het zijn naam was, maar het bleek ‘opa' te betekenen.
Al spraken we niet dezelfde taal, de Nederlandse kleinkinderen kregen toch een bijzondere band met Tjakoen. We mochten in zijn speciale schommelstoel zitten en hij leerde ons Chinese woordjes. En nu vele jaren ben ik op ontdekkingsreis. Hoewel ik niet weet welk van de Chinese talen Tjakoen sprak, heb ik er voor gekozen mezelf via het internet Mandarijn te leren. Woorden, tonen, karakters; het is best pittig, maar ik vermaak me kostelijk en mijn drupje Chinees? Dat borrelt vrolijk met me mee.