Voor mij staan er nog vier te wachten. Zoals voorgeschreven, hebben we allen een mondmasker op en staan we in de file, braafjes op anderhalve meter van elkaar onze beurt af te wachten. De dame binnen heeft blijkbaar nogal wat werk om haar keuze te maken in het pittoreske kaaswinkeltje dat zo klein is dat je er maar per één binnen mag in deze tijden. Na een hele tijd komt ze buiten met twee zware tassen. De voorste klant stapt de winkel binnen en met zijn allen schuiven we een flinke meter op.
Naast de rij komt een dame aangefietst met achterop een grote Aldi-tas. Ze trekt knarsend de remmen dicht, zet haar tweewieler tegen een gevel en komt op de rij af. Het mondmasker hangt een eind onder haar neus.
'Goh, daarnet stond er maar één iemand te wachten' zegt ze tegen niemand in het bijzonder maar duidelijk voor iedereen bedoeld. 'Ik dacht, ik ga ondertussen even snel hier om de hoek mijn boodschappen doen, tegen dan is het aan mijn beurt, en kijk, nu staan er al vier!'
Ze kijkt ons een voor een aan alsof ze verwacht dat we haar collectief zouden uitnodigen om voor te gaan. Niemand reageert echter en denkt wellicht hetzelfde als ik: opstaan is plaats vergaan.
Ze loopt naar de achterste in de rij. Toevallig ben ik dat.
'Meneer, ik ga nog snel even naar de dierenwinkel wat eten voor mijn hond halen. Wil u mijn plaats vrij houden?'
'Mevrouw, tegen dat u terug bent staat hier misschien al tien man achter mij. Moet ik die dan allemaal wegjagen? Zie ik er dan uit als een uitsmijter?'
Ze kruist haar armen voor de borst, steekt haar neus in de lucht en zegt zonder mij aan te kijken maar luid genoeg opdat iedereen het horen zou: 'Och, vroeger waren de mensen veel vriendelijker.'
Ze gaat achter mij in de rij staan.