Onder de dekens lig ik met oordopjes in stiekem naar mijn transistorradio te luisteren. Een blauw exemplaar gespaard met Persil zegeltjes. Ik schrik wakker als om twaalf uur het Wilhelmus klinkt en ren naar beneden: “Pappa, de koningin is dood.”
Hij kijkt mij ernstig aan: “Waarom denk je dat, jongen.”
“Het Wilhelmus is op de radio pappa.”
Hij lacht: ”Dus dat doe jij als je slapen moet. Een beetje naar je radiootje luisteren. Dat moet toch niet. Morgen moet je weer naar school.”
“Maar de koningin is dood. Heb ik dan geen vrij.”
Mijn vader schuift het gordijn in de woonkamer een beetje open: “Kom maar kijken of de koningin dood is. Zie je vlaggen hangen?”
Ik kijk naar buiten. Het is aardedonker en stil op straat.
“Ik zie geen vlaggen pappa.”
“Dan leeft de koningin nog,” zegt mijn vader. “Pas als de vlag halfstok hangt is ze dood. Hup, en nu slapen jij.”
Wat een geluk dat wij mensen zelf bepalen wanneer de koningin dood zal gaan, denk ik terwijl ik naar boven loop. De vlag halfstok hangen, dat gaan we niet doen. Met een gerust gevoel duik ik in bed, doe mijn oortjes in en val in slaap.