“Opa, kun jij ook 501 kg optillen.” Ik kijk mijn kleinzoon aan: “Hoe bedoel je jongen. Er is toch niemand die dit kan.” Hij komt met zijn IPad aanlopen en toont mij een filmpje. Veel geschreeuw, een moment van opperste concentratie en dan verlaat een massa van 501 kg het grondvlak. “Kijk opa, die meneer kan het wel. Hij heet Björnsson.”
Vanaf nu weet mijn kleinzoon dat zijn opa, waar hij altijd tegenop gekeken heeft, eigenlijk helemaal niet zo sterk is. De gewichtjes waarmee ik in mijn fitnessruimte train stellen niets meer voor.
“Kom jongen, we moeten trainen. Dit kunnen we niet op ons laten zitten,” zeg ik terwijl ik mijn arm op zijn schouder leg. Hij knijpt mij in mijn biceps en lacht, “Laten we maar even een balletje trappen, opa. Met die gewichten wordt het toch nooit wat.”
Op weg naar de achtertuin denk ik hoe verstandig mijn kleinzoon is. Onze absolute kracht zit in het hoofd en niet in de spieren. Zelfs zonder spierkracht kan mijn kleinzoon nog de sterkste man van de wereld worden (al hoop ik stilletjes dat dit vanwege alle reacties op de sociale media nooit zal gebeuren). Ik hoef hem alleen nog maar te leren om bij het voetballen niet te koppen.
Kort en hevig. Korter en heviger dan wanneer het niet onverwacht was - bijvoorbeeld als het sluitstuk van een geniepig spel van kat en muis, waarbij tweehonderd snaken solidair staan tegenover een...