Herfstvakantie 1977. Ik ben zeventien, drie maanden voor ik achttien word, en de oogverblindende Li-Li Ping is net een klein jaartje ouder. Buiten schooluren bedient zij in het chique Chinees-Kantonees specialiteitenrestaurant van haar ouders. Twee verliefde, onervaren en onhandige pubers bedrijven de liefde. We dénken niet eens aan condooms. Ping raakt godzijdank niet zwanger.
December 2016. Bos en lommerplein. Op een donderdagmiddag lopen we elkaar, in de miezerige regen op de markt, bijna letterlijk tegen het lijf en herkennen elkander - vier decennia ten spijt - onmiddellijk. Om wat bij te kletsen, én vooral ook om herinneringen op te halen, besluiten we samen gezellig iets te gaan drinken bij het nabijgelegen Podium Mozaïek.
Na mijn derde biertje zeg ik overmoedig in mijn allerbeste Chinees: ‘Wǒ yào ràng ài nǐ.’ Ping schatert het uit en verslikt zich bijna in haar witte wijn. ‘Je uitspraak is nog altijd net zo belabberd als toen.’
Nog maar een poging doen dan: ‘Wǒ xiǎng wěn nǐ luǒlù de pífū.’ Weer schiet ze in de lach en zegt het wél knap van mij te vinden die twee zinnetjes al die jaren te hebben onthouden. Dan kijkt ze me gespeeld streng aan en toont me haar ranke linkerhand. Nu pas zie ik de gouden trouwring. Natuurlijk. Zo’n mooie vrouw.
Tevreden over dit artikel? Deel het met anderen voor meer lezers.