Schrijven: Taalkundige tips voor schrijvers
Bij de vele manuscripten die ik heb mogen redigeren, is me een aantal zaken opgevallen. Als schrijvers daar van tevoren op letten, kunnen ze onnodig hoge redactiekosten voorkomen.
Het gaat niet eens om duidelijke spelling- of stijlfouten, die een goede redacteur er zo uit haalt, maar meer om zwakke punten. Het gekke is nu dat die de tekstverbeteraar vaak veel meer tijd kosten dan het elimineren van fouten. Hoog tijd voor een paar voorbeelden.
- In veel manuscripten barst het van de onnodige herhalingen
Als we de hoofdpersoon van een verhaal of roman gemakshalve even ‘Jan’ dopen, en deze persoon komt als enige in een alinea voor, dan gebruiken veel schrijvers die naam veel te frequent. Het kost de redacteur dan zeeën van tijd om al die Jannen te vervangen door hij/hem of een omschrijving als het clichématige ‘onze held’ of ‘de buurman’ of zoiets. Dus: lees je tekst nog eens kritisch door. Als je maar even het gevoel hebt dat er bij de lezer geen enkel misverstand bestaat over de aard van de zojuist genoemde persoon, moet je ‘Jan’ vervangen door een verwijzing of zelfs geheel weglaten.
Een goede manier om zulke storende herhalingen te voorkomen, is het fenomeen ‘samentrekking’. In de zin ‘Hij heeft een auto, maar hij rijdt er zelden in’ kan het tweede ‘hij’ eenvoudig worden weggelaten, oftewel ‘samengetrokken’. - Zorg voor levendige dialogen
Iedere schrijver weet vermoedelijk wel dat het voortdurend opvoeren van de naam van de sprekende persoon + werkwoord het leesplezier niet direct bevordert. Als je vóór of achter iedere gesproken zin ‘Jan zei’, ‘vond Piet’ of ‘stelde zij voor’ plaatst, doet dat nogal gedateerd aan. Vroeger was dat immers veel gebruikelijker.
Kortom, probeer je in een dialoog ook eens te beperken tot het gezegde, zonder vermelding van de naam van de spreker. Immers, in een dialoog (oei, is dat woord niet overbodig?) zijn er twee personen aan het woord. Als de een net iets heeft gezegd, is het logisch dat de ander reageert. Zijn naam is dan overbodig.
Alleen, soms is ter afwisseling de vermelding van de naam weer wel gewenst. Sommige schrijvers gaan te ver in het weglaten van namen, waardoor je als lezer in het duister tast of zelfs moet teruglezen. Veel lezers houden daar niet zo van. - Let op de werkwoordstijden
Als redacteur ben je voortdurend bezig vast te stellen of de tekst natuurlijk overkomt. Er zijn natuurlijk heel veel factoren die een optimale natuurlijkheid (3 x ‘natuurlijk/natuurlijkheid’ lelijk? Nee, heeft hier juist wel aardig effect!) in de weg staan, maar als redacteur is mijn ervaring dat dit vaak met de keuze van werkwoordstijden te maken heeft.
Twee dingen zijn hier belangrijk:- a. Wees consequent. In de zin ‘Hij liep de deur uit en heeft vergeten het tuinhekje achter zich dicht te doen’ wordt niemand vrolijk van de asymmetrie in het gebruik van de werkwoordstijden. Het kost de redacteur tijd om ‘heeft vergeten’ te veranderen in ‘vergat’, maar tot die handeling was de auteur zelf ook wel in staat geweest, dus zonde van tijd en geld.
- b. Het Nederlands kent vier werkwoordstijden, even afgezien van de toekomende varianten: ott, ovt, vtt en vvt. Het grootste probleem schuilt in de middelste twee, dus de ovt en de vtt. Voor allochtonen die onze taal moeten leren, is het verschil ertussen vaak erg moeilijk, maar wij als native speakers voelen dat in principe aan.
- Eenheid van woordgebruik is niet zaligmakend
Recentelijk heb ik een manuscript geredigeerd waarin het taalgebruik nogal grof was. Logisch, want de inhoud betrof een aantal jongelieden dat zich in een ‘O, o Cherso-achtige setting te buiten ging aan de geneugten des levens. Het leuke was nu dat de auteur de simpele Facebookjongerentaal af en toe lardeerde met moeilijke woorden. Moeten we het desbetreffende manuscript nu afserveren met de kwalificatie ‘geen eenheid van stijl’? Nee, ik vond die afwisseling juist heel welkom. - Let op een juiste interpunctie
De gemiddelde redacteur is veel tijd kwijt aan het verbeteren van de interpunctie in een manuscript. Het is alleen heel moeilijk om in het algemeen iets te zeggen over dit aspect van een tekst, omdat de problemen op dit gebied voor iedereen verschillend kunnen zijn.
Wel is de volgende tendens waarneembaar: men plaatst steeds minder komma’s. Vroeger interpungeerde men grammaticaal. Zo gebruikte men altijd een komma op de grens van hoofd- en bijzin: ‘Wie dit leest, is gek.’ Nu zeggen we dat die komma in een korte zin zeker niet nodig is. Alleen, dan is het begrip ‘korte zin’ wel weer discutabel. Ook vóór een voegwoord zetten we lang niet altijd meer een komma.
Tegenwoordig voorzien we een tekst veel meer op gevoel van komma’s, namelijk als er bij het lezen een natuurlijke pauze hoorbaar is. Daarnaast kan een komma goed dienstdoen als leesteken ter bevordering van de overzichtelijkheid in een ingewikkelde zin.
Dit zijn een paar zaken waarop een schrijver volgens mij goed zou moeten letten. Hij kan er hoge redactiekosten mee voorkomen!