Het moment waarop hij de weldadige zachte aarde weer rond zijn wortels voelde glijden behoorde tot één van zijn fijnste belevenissen. Zijn tweede levensbestemming was immers een feit geworden. Hij zat nog zo prachtig in de naalden, dat het eigenlijk doodzonde was om hem met kluit en al weg te doen, zo redeneerden zijn mensen, en pootten de blauwspar na de Kerstdagen in de grond. Daarmee was hun eerste goede daad van het nieuwe jaar meteen verricht en namen ze tegelijk een enorme angst bij hem weg. Dom genoeg had hij zijn kerstdagen lichtelijk staan vertroebelen In plaats van volop te genieten van de knusheid om zich heen.
Als een berg had hij er tegenop gezien om vanuit de warme huiskamer te worden gerukt om in zijn afgetuigde kale blote bomenlijf ergens in de berm te moeten liggen wachten op de vrachtwagen die hem zou ophalen. Ruwe handen zouden hem vastgrijpen en op de lading collega-bomen smijten. Misschien lagen er wel familieleden tussen. Hij kende de verhalen wel via hen die het gruwelijke lot van de versnipperaar of de brandstapel bespaard was gebleven en het geluk kenden voort te mogen bestaan. Niet iedereen was dit gegund. Hoe konden mensen ook zo wreed zijn om al die arme sparren en dennen bij hun stammen af te zagen alleen om een paar dagen voor aap te moeten staan in een niet zelfgekozen uitdossing. Toevallig hadden zijn mensen hem wel smaakvol opgetuigd, maar wat als je veranderde in een kakelbont knipperlicht geval? Zelfs al is het maar tijdelijk, daarvoor is een boom niet op de wereld gezet.