Gisteren had ik een afspraak met Tijd.
Hij vroeg: “Hoe dikwijls keek je het voorbije jaar met de ogen van een kind? Hoe dikwijls keek je het voorbije jaar in de ogen van je kind?”
Ik zei: “Ik had geen tijd, ik moest ...”
Hij vroeg: “Hoe dikwijls keek je het voorbije jaar met de ogen van toen je twintig was? Hoe dikwijls keek je met deze ogen in de ogen van degene die je lief was toen je twintig of dertig was?”
Ik zei: “Ik had geen tijd, er was ...”
Hij vroeg: “Hoe dikwijls sprak je woorden alleen maar om te spreken, niet om te luisteren? Hoe dikwijls miste je daardoor wat er werkelijk was?”
Ik zei: “Ik had geen tijd, ik ging ...”
“Hoe dikwijls stond je op een berg maar voelde je zijn schoonheid niet? Hoe dikwijls keek je naar het water maar zag je het niet?”
Ik zei niets. Ik herinnerde me de berg en het water, ik zag mijn kind en de bron van mijn kind, maar welke kleur had de berg? Welke kleur had het water? Welke kleur hadden de ogen van mijn kind? Ik wist het niet.
Ik keek in de ogen van Tijd en zag de berg en het water. Ik zag mijn kind en de bron van mijn kind. Ik zag mezelf. Ik keek niet. Ik keek niet naar de berg en niet naar het water, ik keek niet in de ogen van mijn kind en niet in de ogen van de bron van mijn kind. Ik staarde naar gisteren en wachtte op morgen. Ik zag alleen mezelf.
Tijd stuurde me weg. “Kom volgend jaar terug”, zei hij, “kijk ondertussen met de ogen van een kind in de ogen van je kind, kijk met de ogen van toen je twintig was in de ogen van degene die je lief was toen je twintig of dertig was, kijk naar de berg en naar het water. Kijk lang genoeg. Kijk diep genoeg. Kijk voorbij de woorden, luister naar de ogen. Vergeet gisteren, denk niet aan morgen, creëer vandaag en een volgende vandaag. Maak een verhaal, zei hij, maar maak een nieuw verhaal. Je hebt tijd.”
Tevreden over dit artikel? Deel het met anderen voor meer lezers.