Ik loop in mijn maatpak en glimmend gepoetste schoenen en laat mijn oog vallen op een mooie dame. Voorkomend als ik ben, neem ik mijn hoed voor haar af. ‘Dag schone dame.’
Ze lacht en complimenteert mij in het voorbijgaan: ‘Ik wist niet dat er nog zulke galante heren bestonden.’
Dat kan ik wel beamen: ik ben een charmeur. Mijn vrouw viel daarop en elke dag kocht ik een rode roos voor haar, gedurende ons veertigjarig huwelijk. Dat doe ik overigens nog steeds, door weer en wind. Nog elke dag leg ik één rode roos neer.