Al van jongs van aan, groeide ik op in deze mengelmoes van uiterlijkheden. Bestaansrecht werd verworven en zat zeer zeker niet in het basis-pakket en zodoende teerde ik reeds jong op eigen zak, eigen risico welteverstaan. Op geheel authentieke wijze leerde ik het Gooi te herwaarderen , toen pa er vandoor ging en zijn intrek nam- in een flat in De Bijlmer, die werd ontsierd door de hondendrollen. Mijn zus en ik stonden daar als houten klazen en voelden ons meer dan ooit de brave buitenbeentjes uit Verweggistan. Mijn shoker en college schoenen met kwastjes vielen enigszins uit de toon, te midden van deze kleurrijke medeburgers.( ik doel dan op de kleding!)
Mijn vader zijn nieuwe vriendin was van Jamaicaanse origine en sprak engels met een Jamaicaanse tongval dus, oftewel Patwa.
Wat mij levendig bijstaat zijn de potten en pannen, die pruttelden dat het een lieve lust was en mijn kersverse moeder, die er prachtig uitzag. Toentertijd was zij nog een exotische schoonheid van rond de vijftig kilo, inmiddels is haar soortelijk gewicht bijna verdubbeld.
Mijn zus en ik waren dus ontsnapt uit Het Gooi en ik verkeerde in een soort van niemandsland, waar ik de kilte van thuis een warm hart toedroeg.
Mijn voormalige klasgenoten waren zich van geen kwaad bewust en maandag schoof ik aan en sprak in keurig nette volzinnen, mijn haren strak in ‘t gelid. De dualiteit werd een soort van tweede natuur en voortdurend verkeerde ik in een emotionele spagaat, tussen de warmbloedigheid van de Bijlmer en de honkvastheid van thuis.