Ze lopen in het laantje. Hun laantje. Het moet een zondag zijn geweest, want ze liepen er alleen op zondag. ‘Dat is geen kastanjeboom,’ beweert zij. Hij stribbelt wat tegen. Zij noemt wat kenmerken op en haalt haar gelijk. ‘En de eenden in de sloot zijn eerder groen dan blauw.’
Hij houdt een zakje onder haar neus en vraagt of ze een pepernoot wil. ‘Kruidnoot,’ verbetert zij. Ook als hij zegt dat ie het gevoel heeft eerder te gaan dan zij, corrigeert zij hem: ‘Ik ga eerder, jij wordt nog ouder dan Sinterklaas.’
Het is zondag. Hij loopt in hun laantje dat nu alleen van hem is en vraagt zich af waarom hij geen gelijk kreeg en eenden groen zijn.