‘Waar blijft de patat nou?’
‘Ik denk niet dat we die krijgen.’
‘Waarom niet?’
‘Stond niet op de kaart.’
‘Dat glaasje was wel lekker.’
‘Wel een beetje weinig.’
‘Wat was het trouwens?’
‘Geen idee.’
‘Gezellig, hè?’
‘Ja, gezellig.’
‘Weer eens wat anders dan konijn.’
‘Dat vind je toch altijd lekker met kerst?’
‘Dat wel!’
‘En de stoofpeertjes.’
‘Hou op, ik krijg honger.’
‘Vond jij die oesters lekker?’
‘We hebben ze in ieder geval een keer gegeten.’
‘Het is net of je kopje-onder gaat in de zee.’
‘De wijn is zuur. Een pilsje vind ik lekkerder.’
‘Het vlees scharrelt wel erg lang.’
‘Ze zijn ons toch niet vergeten?’
‘Ah, daar komt de ober aan.’
‘Hij gaat naar een ander tafeltje.’
‘Moet je hier betalen voor het toilet?’
‘Geen idee.’
‘Mevrouw, meneer, alles naar wens?’
‘We wachten nog op de brunoise gesneden gerookte wilde paprika.’
‘Tilt u het visje ietsje op, meneer. Kijk, daar achter die glanzend groene doperwt… Ziet u?’
‘Ik zie niets. Zelfs niet met mijn leesbril op.’
‘Jawel, ik tel algauw twee, nee, drie stukjes. En achter de artisjok hebben er nog twee zich verstopt; het zijn boefjes, hoor.’
‘En de rest ligt op meer dan anderhalve meter van elkaar, of is ontsnapt? Doe anders het raam even dicht.
Jullie driesterren-vermelding is omvangrijker. Om maar niet van de prijzen te spreken…’
‘Zie jij wat ik zie? Er brandt nog licht. Zal ik de afslag nemen?’
‘Ja!’
‘Goedenavond. Graag twee Big Mac en twee grote porties friet.’
‘Wilt u salade erbij?’
‘Welke salade heeft u?’
‘Paprikasalade, meneer.’