Hein zat op het terras van het American Hotel, dat sinds jaar en dag Americain genoemd wordt, en dronk thee. Hij krabbelde iets in zijn agenda. Een stapel losse blaadjes lag voor hem naast zijn kopje. Een windvlaag. Hij greep te laat. Vijf of zes velletjes dwarrelden mijn richting uit. Ik raapte de proefwerkpapieren op en bracht ze naar hem toe. Aangezien ik elders zo snel geen vrijstaand tafeltje zag, drong ik me aan hem op en ging zitten. Daar had hij geen bezwaar tegen. Het moet op een woensdagmiddag geweest zijn, half mei 1999.
“Leraar?” vroeg ik, nadat we voornamen hadden uitgewisseld.
Hij knikte bevestigend.
Of hij het al lang deed- lesgeven?
Dit was zijn vierde jaar nu. Wat ik gek vond: Hij leek me de veertig ruim gepasseerd.
Hij wilde weten, wat ik zoal deed.
“Niks,” antwoordde ik. “Lezen, koken, winkelen. Vroeger werkte ik hier om de hoek bij de Calypso als ouvreuse. Dat moet nu ruim twintig jaar geleden zijn. Ik wees toeschouwers hun plaats. Kennen jouw klanten hun plaats?”
“Wat?”
Of hij ordeproblemen had?
Hij piekerde even. Lachte: “Ik heb vrij veel ervaring met ordeproblemen. Dit jaar geef ik geschiedenis op een atheneum. Niet probleemloos, maar ook niet meer zo problematisch als vroeger, toen ik een beginneling was. Mijn vijfde school al weer.”
Hij legde uit: Na de fusie tussen een concurrerende bank en het bedrijf, waar hij zelf twintig jaar gewerkt had, werd zijn functie opgeheven. In ruil voor anderhalf jaarsalaris was hij vrijwillig vertrokken. Optimistisch had hij zijn vroegere geschiedenisstudie hervat. Ging intussen via een welzijnsstichting huiswerkbegeleiding geven op een MAVO. Om alvast te oefenen. Zo was hij in een reguliere onderwijsbaan als docent Nederlands gerold.
“Hè?”
Nee, inderdaad. Voor dat vak was hij niet bevoegd- vertrouwde hij me toe. De directeur had hem tijdens de zomervakantie aangenomen met het argument ‘Ach joh, Nederlands geven zal voor jou geen probleem zijn. Jij hebt het niet half en half op straat leren spreken zoals je toekomstige leerlingen, maar volledig. En wel thuis. Jij spreekt het, je ouders spreken het en je grootouders eveneens. Schrijven heb je in de goede tijd op school geleerd. Wat kan er mis gaan? Heus, het lukt wel.’
De zaak bleek gecompliceerder.
‘Ik blijf me verbazen,’ had Hein op zijn eerste school tijdens zijn laatste lesdag gezegd bij het teruggeven van nagekeken dicteeblaadjes, ‘dat er zulke rare schrijffouten gemaakt worden. Hoe zijn jullie in de tweede terechtgekomen? Niet door Nederlandstalige boeken of kranten te lezen. Het woord vertoning met ‘ng’ bestaat. Het woord vertoningkje met ‘ngk’ bestaat niet. Zo is het ook met paling en woning. De verkleinwoorden luiden: palinkje en woninkje.” Hij kalkte die voorbeelden driftig op het schoolbord. “En het is niet koningkrijk, maar koninkrijk. Evenmin bestaat koningklijk. Het is koninklijk. Hoe moet ik dat jullie nou aan je verstand peuteren? Ik kan het niet …’
‘Bestaat er geen algemene regel voor?’
Hein was geen goede leraar- zoals hij me ruiterlijk erkende. Kortom: een stomkop. Hij piekerde teveel hardop en twijfelde aan van alles en nog wat. ‘Eh, een algemene regel? Nou, misschien zou je kunnen zeggen, dat na ‘ng’ nooit een ‘k’ komt. Ja, onthoud dat maar. En komt er toch een ‘k’, dan vervalt de ‘g'. Duidelijk?’
‘En hoe spel je dan de naam van zo’n ding daar?’ Karim wees naar de klok boven de deur, achter in het lokaal.
‘Dat is een wandklok, jongen. Je mag het ook een muurklok noemen. M, U, U, R, K, L …’
‘Geen hangklok?’
Hein Swart had gezucht. ‘De hangklok met ‘ngk’ is een uitzondering, die de regel bevestigt.’
‘Mijn buurvrouw heeft laatst baklava gebakken.’
‘Eerst je vinger opsteken, Elsa.’
Elsa- met vinger omhoog: ‘Mijn buurvrouw heeft baklava gebakken.’
‘Lekker. Maar dat heeft er niets mee te maken, lief kind.’
‘Meester, meester,’ schreeuwde Yoesoef met zwaaiende armen. ‘Baklava is toch honingkoek? Of niet?’
‘Fijn! Nog een uitzondering op de regel dan.’
Hilariteit onder tweeëntwintig leerlingen.
‘Wat vind jij ervan, Mohamed?’ had Hein gevraagd aan de enige, die stil voor zich uit staarde.
Mohamed stak zijn gekromde rechterwijsvinger demonstratief in zijn mond. Haalde ‘m er weer zwijgend uit. Strekte zijn arm en draaide ermee in de hoogte om zijn vinger aan het ademloze publiek te tonen. Deed ‘m weer in zijn mond en duwde ermee tegen de binnenkant van zijn linkerwang. Liet hem naar buiten knallen als een kurk uit een champagnefles. Pok. Deed het nog een paar keer: Pok, pok, POK. Zei vervolgens bedachtzaam: ‘Zijn dit wanklanken of wangklanken, meester?’
Hein keek me aan en haalde zijn schouders op. “Wat moest ik?”
(Ik knikte meewarig. Bijna niet te geloven. Hangkinderen en andere lieverdjes zijn tot op zekere hoogte bijdehand. Maar de snedigheid van de jeugd heeft zich gedurende al mijn jaren in de stad voornamelijk beperkt tot: ‘Hellep, brand!’ Ooit had ik schitterend, vuurrood haar, zoals ik al eens eerder in ander verband schreef.)
Hein vervolgde: “Nou, je begrijpt,” zei hij, “dat daarna de pleuris uitbrak. Karim klom op de boekenkast. Achmed donderde de prullenbak om. Elsa spartelde op de grond. Iedereen gilde. De hele school was er getuige van. Drie collega’s moesten ingrijpen om de orde te herstellen. Ik heb me direct ziek gemeld en ben op zoek gegaan naar werk bij een andere onderwijsinstelling. Als je reputatie eenmaal kapot is, is er geen houden meer aan. Het zou op die eerste school nooit meer goed gekomen zijn.”
Ik maakte meelevende geluiden.
Opeens hield hij zijn open rechterhand achter het rechteroor. “O God, hoor je dat? Laten we vluchten, Bettina. Het kan nu nog.”
Ik keek om en snapte meteen, wat hij bedoelde, al ben ik een voortijdige schoolverlater. Een luidruchtig duo naderde vanaf de Stadsschouwburg en stak de Marnixstraat over. De ene sloeg op een gitaar en de andere brulde iets in het Engels. “Hee,” constateerde ik, “zangkunstenaars. Ook toevallig! Kom, laten we hierboven een kamer nemen. Ik trakteer.”
We liepen naar de receptie. De tarieven waren niet kinderachtig.
“Ik ben niet gehuwd, mocht je je daarover zorgen maken,” vertrouwde hij me fluisterend toe.
“O, ik wel,” bekende ik. “Maar zolang Eric niets merkt, hoef jij je daarover ook geen zorgen te maken.”
Vier minuten later lagen we samen op bed. Meer wil ik er niet over kwijt.