Mijn Jan.
“Is ´t geen mooie jongen?”
De oude mevrouw kijkt mij glimlachend aan.
In haar handen een ingelijste foto waarop een jonge man in een marine-uniform breedlachend in de camera kijkt.
“Dat is mijn Jan”, vervolgt ze, “voor hij een poos naar Indie ging. Later moest hij ook steeds voor een hele tijd ergens heen, maar hij kwam altijd weer terug.”
Ze kijkt om zich heen in de huiskamer van de gesloten P.G.-afdeling en met een ondeugende blik giechelt ze: “ En als hij dan thuis was hebben we heel wat gerollebold!”
Diep zuchtend zegt ze: “Maar nu weet ik niet waar hij is en wanneer hij terugkomt. Misschien weet hij niet dat ik hier ben.”
“Maar uw man komt toch elke dag?”, probeer ik.
“Welnee, er komt hier nooit iemand.”
Met een diepe denkfrons in haar voorhoofd: “O ja, soms komt er een oude meneer. Aardige man, die me helpt met eten en drinken, en de zuster roept als ik naar het toilet moet.”
Dan klaart ineens haar gezicht op en ze zegt: “Jij komt vast overal en misschien zie je mijn Jan. Dan moet je zeggen dat ik hier ben. Wil je dat?”
Ik knik, want wat kan ik anders doen.
Naast me staat “mijn Jan”, die elke dag weer bij haar komt, maar die zij niet meer kent. Ze zijn meer dan zestig jaar getrouwd, maar dat weet mevrouw niet meer.
Als ik Jan aankijk zie ik een eenzame traan over zijn diepdoorgroefde wang biggelen.
Zijn lijf is het toonbeeld van de uiterlijke perfectie. Hij ziet zichzelf ook als zodanig en niets maar dan ook niets wordt aan het toeval overgelaten. De spiegel In zijn badkamer is beplakt met...