Ik vaar op de deining
van de wind, mijn kind,
en heb jou stevig vast
Zie dáár …, is een eiland
daar gaan we voorzichtig landen
Eerst met onze blote voeten
in de branding – dan voelt
het neergaan vast wel zacht
Je donk ’re haren wapperen
in de wind, mijn kind
Ze kriebelen op mijn wangen
Hou je adem even in!
Maar weet, lief kind …
Ik zal je áltijd vangen.