Eens werd ik wakker , met zó'n hoofd...
Die later , in de spiegel , me stond aan te gapen,
vreemde handen aan de slapen
Wankelde, knikkebolde ik ; verdoofd.
Daarna, bij de tafel in de kamer, had het land,
Bekeken door de koppen , beloerd door de kat,
Starend naar wist ik maar wat
En priemend de grote vingerplant.
Weer later, nog vroeg, in bed gedoken.
Het hele vege lijf, het hoofd er nog aan..
Geen glimp meer vertoon ik, met ogen stil geloken,
Blíjf ik voortaan.