Inleiding
Dit verhaal speelt zich af in 1964 en de hoofdrolspelers zaten in klas 5 en 6 van een katholieke jongensschool. In die tijd was het roken van sigaretten, shag en sigaren algemeen aanvaard en werd er door de onderwijzer gerookt in de klas.
De sigaar
De frater van de zesde klas van de Sint Jozefschool, Quiberto, volgde iedere dag hetzelfde ritueel. Na het gebed, het praatje over Jezus en zijn discipelen, kreeg je een korte uitleg over het rekenen. Vervolgens werden we aan het werk gezet en controleerde hij, door tussen de lange frontrijen te lopen, of we werkelijk aan het rekenen waren.
Het krantje werd gepakt en volledig uitgevouwen op het bureaublad. Het bovenste laatje ging open en uit een gelige doos met daarop Hofnar, Agio of Elisabeth Bas nam hij een, keurig in een cellofaantje verpakte, sigaar. Op driekwart van het cellofaantje zat een rood streepje en door aan het uiteinde ervan te trekken scheurde het beschermlaagje in tweeën. Om de bolknak zat ook een nog een sigarenbandje. Het bandje werd naar achteren geschoven, het plakrandje verbroken en het kleurige verzamelobject verdween in een oud sigarendoosje in de tweede la van het bureau.
Met een speciaal apparaatje werd aan de onderkant van de sigaar een v-vormige inkeping gemaakt. De bolknak werd onder de neus door gehaald en bij het ruiken hoorde je de lucht krachtig de neus instromen, onvermijdelijk gevolgd door een genotvolle zucht. De bolknak balanceerde tussen de middel- en wijsvinger van de linkerhand en het luciferdoosje van het merk Zwaluw zat er met de pink onder geklemd. Een lucifer ontbrandde en heel langzaam werd het vuurtje onder de sigaar door gehaald, terwijl die zorgvuldig werd rondgedraaid. Met een paar smakkende zuigende trekken kwam de vlam erin en met een intens genoegen liet frater Quiberto de rook via zijn mond in de neus lopen om daarna met happende lipbewegingen, die nog het meeste leken op de bekken van vissen op het droge, prachtige ronde cirkeltjes rook te produceren.
Zo rookte hij tot er een mooie grijze kegel aan de sigaar was ontstaan. Hij tipte het kegeltje as in de asbak, pakte zijn krantje op, zoog nog een paar keer zeer krachtig aan de bolknak en brandde een keurig gaatje precies in het midden van de krant. Zo kon hij de klas overzien, heerlijk roken en de aardse perikelen bijhouden.
Op het plein spraken we bewonderend over hoe goed frater Quiberto kon roken en dat we dat ook wel eens wilden proberen. Theo van Helmond stelde voor om op de woensdagmiddag een paar sigaren uit zijn la te stelen. Leo Vink kende de dochter van de werkster, die iedere dag de school schoon maakte en dacht wel de kans te krijgen om in zijn eentje de school binnen te komen. Die woensdagmiddag bleek het inderdaad een fluitje van een cent om een viertal sigaren te bemachtigen. Gerard, mijn broer, was met Leo de school binnen gelopen en tijdens het verstoppertje spelen met het meisje had Leo de kans schoon gezien om vier Agio’s te bemachtigen.
In een draf ging het naar het park in aanbouw verderop. Achter een hoge zandhoop keken we verwachtingsvol naar de prachtige sigaren. Die zouden ons een hoop genot verschaffen. Bijna synchroon voerden we, met veel gevoel voor theater, de hele act op, die frater Quiberto ons iedere ochtend voorschotelde. De eerste hapering kwam bij het inhaleren. De rook kwam in de keel en bijna gelijktijdig schoten we in een hoestbui. Het laten lopen van de rook via de neus werd ook geen succes, tranen schoten in de ogen en biggelden over onze wangen. Leo stelde voor om, net als de frater, over de longen te roken. De verstikkende rook veroorzaakte hoestbui na hoestbui en echt lekker vonden we het niet. Theo hield het voor gezien en mikte zijn sigaar met een fraaie boog in een slootje. Leo rookte door als een volwassen vent en wij volgden het voorbeeld van Theo. De halfopgerookte sigaren belandden in het nat.
Op de weg naar huis voelden we ons niet echt lekker. De voordeur ging open en een kooklucht kwam ons tegemoet. Beiden werden we asgrauw en Gerard kon nog net de wc bereiken en kotste zijn hele maag leeg. Ik had minder geluk, maar met een sprint bereikte ik het balkon en zorgde voor een bruine, zure regenbui vanaf de tweede verdieping. Ma hoefden we niets te vertellen. Ze had de sigarenlucht geroken en met schelle stem commandeerde ze ons naar bed. “Wacht daar maar tot papa thuiskomt. Dan zal er wat zwaaien!”, waren haar dreigende woorden. Lijkbleek, misselijk, met krampen in de maag, een zere schrale keel van het overgeven en een afgrijselijk zure lucht die uit onze monden stroomde lagen we in bed.
We hoorden het gekletter van de pannen, het monotone gebed, het krassen van de vorken op de borden en het vrolijke gebabbel en gelach dat bij het avondeten hoorde. Plots werd het stil. Er klonk een ‘In de naam van de vader!’ en nu wisten we dat pa naar boven zou komen. Eerst iemand die de trap op rende om als eerste op het toilet te komen met daardoor de kans te hebben de afwas mis te lopen. Daarachter kwam de zware stap van pa. De deur zwaaide open en zwijgend keek pa ons aan. We trokken de dekens stijf over ons heen. We verwachten minstens een draai om de oren en een pak op onze broek. Pa stak echter de handen in de zakken, wipte iets achterover op de achtervoet en schommelde daarna licht naar voren. We meenden een spottende trek om zijn mond waar te nemen. Hij straalde macht en gezag uit. Het wachten op het pak slaag leek eindeloos te duren.
Plots sprak pa heel neutraal tegen ons: “Zo jongens, jullie wilden roken? En? Was het lekker?” Het huilen stond ons nader dan het lachen en antwoordden met een benepen: “Nee, papa!” “Zo te zien hebben jullie jezelf al genoeg gestraft. Voor nu tandenpoetsen en je bed weer in. Morgen vertel je me maar eens hoe je aan die sigaren bent gekomen.” En weg was hij. We hadden liever een pak slaag gehad dan de opmerking dat hij wilde weten hoe we aan de sigaren waren gekomen. Lang lagen we wakker, wetend dat geen enkele smoes kon voorkomen dat we de volgende dag de sigaar waren.