Ze keek me aan op een wel heel venijnige manier. Vreemd, zo’n mooie vrouw met een blik zo vilein dat je er een appel mee kon schillen. Inwendig haalde ik mijn schouders op, die blik was misschien niet voor mij bestemd. De bar, die interesseerde me meer.
“Mag ik een alcoholvrij biertje,” vroeg ik.
“Barman, doe mij er ook eentje.”
De harmonieuze stem deed me opzij kijken, het was de vrouw van die giftige blik.
“Bert, herken je me niet?”
“Nee, ik herken je niet. Moet dat dan? Als die hatelijke blik voor mij bedoeld was, dan ontnam mij dat alle interesse in jou.”
“Sorry, ik keek zo boos omdat jij mij vroeger altijd negeerde.”
“Dat lijkt me sterk, je bent veel te mooi om negeert te worden.”
Voor het eerst hoorde ik haar lach, een mooi klaterend geluid. Het boosaardige was van haar afgegleden, wat volgde was een gesprek want ik wilde weten hoe ze mijn naam wist en waarom ik haar zou moeten herkennen. De receptie interesseerde me niet meer, dat was toch maar een zakelijke bijeenkomst. Nee, naast mij stond een vrouw die belangstelling voor mij als persoon had.
“Je herkent me nog steeds niet?”
“Je hebt iets heel bekends, iets vertrouwd. Sorry, maar ik ben heel slecht in het onthouden van gezichten.”
“Zo lang is het niet geleden. Ik ben Lydia van de eindklas middelbare school.”
De gezichten van die klas passeerden mijn geheugen, althans voor zover ik ze nog kon oproepen. Toen wist ik het: “Lydia van de heksenkring!”
Opnieuw klonk haar heerlijke lach en het gebaar, waarmee ze haar gitzwarte haar weg veegde, deed mij haar echt herkennen. “Ja, de heksenkring, die vijf meiden, waar iedereen doodsbang voor was. Als jullie een knul apart namen, zagen wij van een afstandje hem snel kleiner worden, tot jullie door liepen en een zielig hoopje mens achter lieten.”
Lydia vond een reactie overbodig, ze nam liever een slok bier maar ze had wel een vraag: “Zeg Bert, heb jij je nooit afgevraagd waarom we jou nooit tot de grond toe afbranden?”
Dat was zo, ze lieten mij altijd met rust. Mijn vragende blik zei genoeg. “Omdat ik het niet wilde. Ik wilde hele andere dingen met jou.”
Ik nam een slok bier, ik stelde een reactie liever uit. Zou ik het haar vertellen? Ach, het was lang geleden, de jaren waren er overheen gegroeid, dus waarom niet: “Lydia, ik had een heilig ontzag voor jullie maar ik was ook smoor verliefd op je.”
Een vlaag van weemoed, misschien verdriet lag heel even op haar gezicht: “Bert, eigenlijk zit mij dat jaar nog steeds dwars. Iets wat had kunnen zijn maar nooit was.”
Zwijgend, nadenkend dronken we ons glas leeg. We hadden hier iets gevonden wat we niet zochten. Zou die oude liefde dood zijn? Zou er nog leven inzitten? Hier hadden we niets meer te zoeken, we vertrokken.
We gaven elkaar een hand, twijfelden even en kusten elkaar toen innig.
En jammer... Die stomme taalfoutjes leiden de aandacht af:
"... veel te mooi om GE-negeer-D te worden",
"... wij je nooit tot de grond toe afbran-DD-en?".
"... hebben afgebrand?" klinkt m.i. minder ambigue omdat je de dubbele "d" niet hoort (een lezer "hoort" zijn tekst).
Als je het dan met een enkele "d" schrijft, lijkt het of het pesten op dat moment nog doorgaat.
"... iets bekends, iets vertrouwd-S."
Kortom: hoe taalfouten je tekst eerder verwarrend dan toegankelijk maken...
Een goede raad: geef de lezer geen excuus!