De auto stopte vlak naast me bij de rand van het trottoir. In gedachten feliciteerde ik de bestuurder met het feit dat hij het geluk had hier te mogen wonen. Mijn blik gleed langs de ruime tuinen rondom de vrijstaande woningen en ik stelde met spijt vast dat het niet voor mij was weggelegd. Met tegenzin liep ik door naar het appartement waar ik aan alle kanten klem zat tussen mensen die met alle geluiden van dien hun levens leidden. Het privacyloze balkon was op mooie dagen als deze een deprimerend dieptepunt.
‘Helga?’ Ik was een paar meter verder, toen ik mijn naam hoorde. Ik keek om en bij het openstaande portier van de auto die zojuist stopte, zag ik een vrouw staan die hier absoluut niet kon wonen. Ik wist dat, omdat ik haar kende. Opeens had ik haast en verlangde ik hevig naar mijn vermaledijde flatje.
De autodeur klapte achter me dicht. ‘Alsjeblieft, wacht even!’ Tot mijn ergernis hoorde ik haastige voetstappen me achtervolgen. Ik zette nog een tandje bij, maar het mens was nog snel voor haar leeftijd. Ze greep me bij een arm en dwong me te stoppen.
Voor me stond de wolf in schaapskleren. ‘Wat wil je?’ Ik trok mijn arm uit haar greep. ‘Je reageert niet op mijn mails, neemt de telefoon niet op en je laat me niet binnen als ik voor de deur sta,’ piepte ze. Dat stemmetje! Zacht en zielig, maar ik wist beter. ‘Moet dat dan?’ beet ik haar toe. ‘Je vader is erg ziek.’ Meer tekst had ze niet. Wat was de bedoeling? Dat ik huilend ter aarde zou storten en direct bij haar in de auto zou springen, zodat we met gezwinde spoed op weg zouden kunnen om de familiebanden aan te halen? ‘En?’ vroeg ik. ‘Hij wil je zien.’ Het lukte haar niet me aan te blijven kijken.
De man die het als nieuwbakken weduwnaar belangrijker vond achter zijn geslachtsdeel aan te kuieren dan voor zijn twee puberdochters te zorgen, wilde me zien. Wonderlijk. Ik herinnerde me hoe ik om zijn aandacht had gesmeekt. Ik dacht aan hoe de vrouw die nu voor me stond de deur van haar huis hermetisch voor me gesloten had gehouden. ‘Je kunt nu met me meerijden.’ Het piepstemmetje haalde me weer terug naar het heden.
Het bloed in mijn aderen begon te borrelen ten teken dat ik het kookpunt bereikte. Diep verdriet om het gemis van mijn ouders en de pijn die het kostte mijn leven daarna alleen vorm te geven, konden mij nog niets een zo lang geleden tot overkoken brengen. Maar dat was toen.
‘Ik heb een hele tijd geleden al afscheid genomen,’ zei ik kalm. ‘Noodgedwongen,’ voegde ik eraan toe. ‘Een keer is meer dan genoeg.’ Het was fris geworden. Ik ritste mijn jas dicht en draaide me om.