Ze keek me aan op een wel heel venijnige manier. Wat volgde was een tirade, daar lusten de honden geen brood van. Ik was met stomheid geslagen, stond als aan de grond genageld tussen mijn maten. Ze stond tien meter van me vandaan, op het veld. De scheldkannonade was gestopt. Ze kwam met rood aangelopen gezicht naar de kant. Ging ze er de brui aan geven? Het spelletje was haar heilig. Waarom was ze zo kwaad op me? Zoveel had k nog niet tegen haar gezegd. Nog nooit de kans voor gekregen. Wel had ik het gedurfd een paar berichtjes naar haar te sturen. Met een hartje. Ze wist vast dat die van mij kwamen. Ik stond haar immers ook altijd bij thuiswedstrijden aan te moedigen. Niet dat ik haar naam scandeerde. Nee, ik schreeuwde voor het collectief. Maar bij een goede actie van haar, klapte ik altijd extra hard. En die waren er iedere wedstrijd veel. Dankzij haar twee goals hadden de dames vandaag ook gewonnen.
Nagestaard door haar teamgenoten kwam ze van het veld, smeet haar stick in haar tas en beende mijn kant op. Een van mijn maten floot tussen zijn tanden. Even verfoeide ik hem om zijn popu-gedrag. Maar ja, ze was dan ook beeldschoon. Hij kreeg alleen een vuile blik toegeworpen. Voor mij bleef ze staan. Over mijn schouder riep ze naar haar ex, die kennelijk achter mij stond, dat ik tenminste lief en trouw was. Verbouwereerd wist ik niets beters te doen dan haar te feliciteren met de overwinning. Wat er toen gebeurde, is in mijn geheugen gegrift: We gaven elkaar een hand, twijfelden even en kusten elkaar toen innig.