Na tien dagen onafgebroken werken, heeft Hiroki Takayuki, een geroutineerde kokshulp in een fameus Japans ramenrestaurant, eindelijk weer eens een welverdiende, vrije dag.
Als fanatiek beoefenaar van de Japanse dichtkunst loopt hij in het Vondelpark wat in zichzelf en voor zich uit te mompelen. Zijn rechterhand heeft hij achter in zijn trainingsbroek gestoken.
‘Hai Hiroki,’ begroet ik hem enthousiast, ‘hoe staat het leven ervoor?’ Beiden maken we ter begroeting respectvol een lichte buiging naar elkaar.
‘Comme ci comme ça,’ antwoordt Hiroki, die een paar jaar in Parijs heeft gewoond en dat graag laat horen. ‘Ik heb een dagje vrij,’ gaat hij verder, ‘maar nu word ik opeens door acute diarree geplaagd.’
Steeds weer verbaast het me hoe snel hij zich de taal heeft eigengemaakt; amper zes maanden in Nederland.
‘Maar,’ vraag ik licht verwonderd, ‘wat doe je dan met je hand achter in je broek?’
‘My middle finger in there,’ grijnst Hiroki, die er prat op gaat ook nog een jaartje in Londen te hebben gewerkt. ‘Aha,’ zeg ik begrijpend, ‘dat is nog eens een fraai voorbeeld van Japanse dichtkunst. In dit geval zelfs toegepaste dichtkunst. Vinger in je hol: het rijmt niet, maar het dicht wel.’
Spontaan schiet ik in de lach, het is al een heel oud en vrij bekend grapje, maar altijd weer leuk. Hiroki kijkt me ietwat hulpeloos en niet-begrijpend aan. Zo goed is zijn Nederlands dus ook weer niet.
{jlexreview:off}