In een muizen sprookjesland een eindje hier vandaan, daar ligt een prachtig herfstdragend bos.
Waar alle hoge bomen en struiken, al heel veel van hun gekleurde blaadjes hadden laten vallen.
Daar, rent al piepend, een klein hongerig dwergmuisje wat verward tussen de paddenstoeltjes
de blaadjes rode blauwe bosbesjes, nootjes en zaadjes, over het zachte groene mos.
Terwijl hij zocht naar wat voedsel, is hij per ongeluk een beetje tever gegaan.
Ziet daarom jammer genoeg, nergens meer hun muizehuisje nog te staan.
Dan plots staat hij weer stil, richt zich op, kijkt om zich heen en zet het opnieuw op een rennen.
Zoekt dan al piepend hier en daar en roept verdrietig om zijn lieve ouders.
Om vervolgens weer angstig door te gaan rennen, met zijn kleine trippeltrippel muizepootjes.
Al zittend peuzelt hij her en der, nog even wat van de vers ontdekte beukennootjes.
Helaas, nog steeds nergens iets van zijn ouders of hun muizehuisje te bekennen.
Dit beseffend doet het kleine dwergmuisje nog meer zijn moed verliezen en laten hangen zijn schouders.
Doet daar dan iets van beweging het hout kraken, of hoort hij wat ritselen tussen de herfstblaadjes.
Dan weet hij niet hoe snel hij zich uit de muizevoetjes moet maken.
Van schrik weet hij dan al hélemaal niet meer, welke kant hij nu het beste op kan gaan.
Van links naar rechts, stil zitten, doorrennen 'piepp piepp,..'
Hij kan nog maar net op tijd, een vallende dennenappel ontwijken, die met een doffe plof neerkomt op
het zachte groene mos. De angst begint hem steeds meer en meer om zijn kleine muizenkeeltje te grijpen.
Bang koud en erg moe, de weg kwijt geraakt en helemaal alleen, is de kleine dwergmuis verdwaald.
Geen plaatsje of holletje waar hij zich kan schuilen. 'Piepp piepp,' begint het kleine, nu toch wel
héél wanhopige dwergmuisje nog harder te piepen. Hij moet zich sterk houden om niet te gaan huilen.
Het daglicht begint inmiddels zelfs al over te gaan, in een lichte schemering van de invallende avond.
Het zal zometeen al snel te donker zijn om nog verder te gaan zoeken.
Zwaar vermoeid zit er voor hem dan nu niets anders meer op.
Hij moet direct op zoek naar een veilig plaatsje, in het inmiddels, bijna geheel donker geworden bos.
Snel gaat hij op onderzoek uit, kijkt daarbij vlug in allerlei gaatjes en hoeken.
Onder een dikke oude eikenboom, vind hij gelukkig al heel gauw, een klein onbewoond holletje.
Daar, in het flauwe schijnsel van de halve maan, zal hij dan slapen gaan.
Hij geeuwt, rekt zijn mooie zachte muizenlijfje en strekt zijn vermoeide muizepootjes.
Denkt nog even aan zijn lieve mama en papa en mist nu echt even hun stemmen en voor
het slapen gaan die liefdevolle aai over zijn bolletje.
Dan laat hij zich diep bedroefd, tussen wat stukjes zachte mos en verdorde herfstbladeren glijden.
Moe en loom wil hij zich juist te rusten laten gaan, als hij daar in het donker, plotseling
een welbekende stem hoort roepen,.. zijn naam!
Het kleine opgeluchte dwergmuisje is blij, springt op en roept; 'Papa pappaaa' en zet het op een holletje
richting zijn lieve vadermuis. Die heel toevallig dichtbij zijn schuilplaatsje in de buurt blijkt te zijn, terwijl
hij zijn lieve muizenjongetje terug hoort roepen. Hij staat hem daar al met open armen op te wachten.
Als zij elkaar wederzien, begint papa ook naar hem toe te rennen.
'Ohh ohh jij donderstraaltje toch,' fluistert hij nu door ingehouden emotie.
'Ik dacht even dat ik je voorgoed kwijt was, maar pfft muiszijdank, hier ben je dan.'
Snel lopen vader en zoon weer heerlijk samen terug, naar hun mooie muizeholletje.
Bij thuiskomst is mama muis zo blij en opgelucht, dat er plots zowaar kleine traantjes
over haar bolle muizewangetjes beginnen te rollen.
Vadermuis gaat het vuurtje in de open haard wat warmer opstoken met wat hout
stukjes papier en glimmende bruine kastanjes voor de lekkere geur.
Mama muis wast zijn vieze toetje en stopt hem dan gauw onder de warme wol.
'Weltruste kleine boef,' zegt zij dan al kriebelend over zijn heerlijke zacht pluizige muizebuikje.
'Ga nu maar fijn slapen mijn lieve kind en over leuke dingen dromen.
Wij zijn zo dankbaar dat jij weer heelhuids bij ons terug hebt mogen komen.'
Langzaam sluit ze dan zijn slaapkamer deurtje terwijl ze zegt; 'Tot morgen, mijn lieve kleine muizendrol.'
Ze loopt vervolgens zachtjes, op haar pantoffeltjes door naar beneden. Waar ze samen met vadermuis
nog eventjes geniet, van een klein beukenhoedje, gevuld met wat zelfgemaakte jeneverbessen wijn.
En ze toosten dan op de goede afloop.
Vadermuis pakt zijn pijpje en mompelt, onderwijl het uitblazen van een wolkje rook;
'Ja mijn lieve schat, gelukkig is dit een eind goed, al goed dagje geworden.'
'Ik ben zo blij en opgelucht' lacht hij, 'en dat is maar goed ook.'
En het kleine dwergmuisje?..
Die kon niet eens meer tot drie tellen en sliep al snel tevreden,
met een lachje op zijn snoetje en wat kleine nootjes, in zijn kleine knuistje.